Home » 2015 » januari

Maandelijks archief: januari 2015

kunstpaus

Is Reinbert de Leeuw eigenlijk wel van betekenis geweest voor de uitvoeringspraktijk van moderne muziek in NL.

Typisch leonardo om zo’n dwarse vraag te stellen.
Maar leest U nog even mee. Het komt echt goed.

Ik kom daarop omdat ik een leuk speeltje heb: een heel speciaal boekje met sudoku’s en een heel speciaal boekje met schaakproblemen: het archief van NRC, de zaterdagkrant. Dat struin ik door voor een plezierig tijdverdrijf: de oplossing vinden – sudoku’s – of proberen te vinden -de winnende zet in partijstellingen. Bij dat doorstruinen kom ik ook oud nieuws tegen, zomeravondgesprekken, interviews. Op zich een leuke, en vooral relativerende bezigheid: vaak was er opwindend nieuws, zelden beklijfde het.
En zo botste ik een paar keer op het artikel lunchen met Reinbert de Leeuw.

De NRC lunchte met hem bij gelegenheid van wat NRC in 2013 de Reinbert-maand noemde: hij werd 75, kreeg drie grote prijzen, en er vielen hem nog meer onderscheidende ervaringen ten deel. Waaronder een biografie, door hem zelf overigens verfoeid. Kortom, een lunch en een daaruit voortkomend artikel met een positieve toonzetting.
Terecht?

Laat ik deze “onzinvragen” direct beantwoorden met een positieve geste. Ook ik heb cd’s van deze grote musicus in mijn verzameling. Hier is een stukje van Quator pour la fin du temps van Olivier Messiaen.

luister naar Vocalise, pour l’Ange qui annonce la fin du temps, met De Leeuw aan de vleugel

Vanwaar dan mijn “vragen naar de bekende weg”?
Hij zette het Schönberg ensemble op poten, dat na een fusie nog steeds “zijn” Asko|Schönberg ensemble is, waarmee hij veel moderne muziek aan de wereld laat horen. “Levende componisten die hij kan vragen hoe ze willen dat het klinkt.” En ook in ander verband voert hij veel moderne muziek uit.
Maar hoe staat het met de appreciatie, hoe is de receptie er van?
Daar zit het probleem. Wat deze kunstpaus ook gedaan heeft, het geloof waarin hij zelf sterk staat heeft hij niet verbreid. Natuurlijk, een handjevol loopt achter hem aan. Je zou ook kunnen zeggen: hij heeft een subcultuurtje gecreëerd.

Martin van Amerongen schrijft een boekje over de Mattheus of het Requiem of de Ring, hij hoeft de namen van de componisten niet eens te noemen, maar een paar dagen later zijn cd’s weer als warme broodjes over de toonbank gegaan.
Maarten ’t Hart of Paul Witteman publiceren iets over Schubert, of andere namen die we allemaal kunnen dromen, en hup, daar gaan de verkoopcijfers.
En het probleem is: ze blijven over Buxtehude of Mozart of Strauss of Wagner schrijven. Marleen schrijft op dit blog over Vivaldi, en een ster aan het firmament van de barokvernieuwers, il giardino armonico, alsof daar nog nooit iets over geschreven is.

Reinbert de Leeuw voert een werk uit van Galina Ustvolskaya en een paar dagen later kunnen hooguit enkele mensen haar naam nog uitspreken zonder dat ze daarbij na moeten denken.

Onze Reinbert heeft het helemaal verkeerd aangepakt. Zo blijft de westerse muziek gedomineerd door componisten die heel lang dood moeten zijn om te mogen domineren.
Dus zo onzinnig zijn mijn vragen niet.
En ik heb ze hier en nu – niet zo onzinnig – zelf beantwoord.

Onze Reinbert had het heel anders aan moeten pakken.

Hij moet, samen met zijn vriend Louis Andriesen, Maarten ’t Hart, Marleen, Martin van Amerongen en Paul Witteman bij hem thuis aan de keukentafel uitnodigen.
Sorry, Martin niet, die is inmiddels gaan hemelen. Die moet in het hiernamaals bijgepraat worden.
En dat doen ze niet om te doceren. Niet om om te turnen.
Nee, ze vragen ’t Hart: Maarten, vertel ons nou eens, wat is er zo speciaal, zo uitmuntend, aan Bach.
En Maarten gaat praten, dat doet ie graag. Terwijl hij praat luisteren Reinbert en Louis aandachtig, knikken zo nu en dan instemmend. Af en toe stellen ze een vraagje, dat Maarten niet lijkt te horen.
Maarten heeft zo lang gepraat dat Reinbert op enig moment zegt: zo, dat was het voor vandaag. Paul protesteert, Marleen kijkt sip: wij zouden toch ook … Komt, stelt Louis hen gerust, de volgende sessie. Wat zullen we zeggen: volgende week, zelfde plaats, zelfde tijd.

En zo mag Paul de volgende week zijn verhaal doen, over een geliefde componist. En ook hij weet wat praten is, dus dat gaat maar door.
Maar let op Maarten: die vraagjes van de vorige sessie zijn toch in goede aarde gevallen – Reinbert en Louis weten wel wat ze doen – en nu gaat ie zelf kritische opmerkingen maken tegen Paul.
Dat zeg je nou wel zo, Paul, maar …
Reinbert en Louis laten niks merken. Af en toe stellen ze ook een vraagje aan Paul.

De volgende sessie idem dito met Marleen. Die mag in geuren en kleuren uitweiden over haar Sigiswald, il giardino armonica en de muziek van Tartini.
Ze heeft het nog zwaarder dan Paul. Want niet alleen Maarten is kritischer geworden, maar ook Paul stelt nu vervelende vraagjes.
Wat is eigenlijk het nut Marleen, van al dat specialiseren en afstoffen.
Reinbert en Louis hoeven bijna geen duwtje meer te geven.

Zullen we eens luisteren naar een stukje wat we wel modern mogen noemen, stellen ze voor. En ze hebben niet het minst moderne, het meest toegankelijke voorgeschoteld.

hier kunt U het derde deel van de Sinfonia van Luciano Berio horen.
Berio gebruikt het Scherzo van Mahler’s Tweede Symfonie
In ruhig fließender Bewegung
om een rivier in een steeds veranderend landschap te schilderen:
een stroom van citaten van dode (beroemde) en levende (moderne) componisten

[
De vraag is natuurlijk, evenals bij klassiek en pop: bestaat er wel moderne muziek?
Wat Willem Breuker zei blijft ook hier waar: er is goeie en er is slechte muziek.
Ik moest uiteraard de naam van de componist noemen, zodat U zelf na kon gaan wanneer die geboren is: 1925.
Is het daarom moderne muziek? Heeft de man niet gewoon zijn vak op kundige wijze beoefend en dàt geschapen wat ie wilde scheppen: muziek?
Ik had hier ook Arvo Pärt kunnen laten horen. Maar dat is met straatlengte de meest uitgevoerde nog levende componist – mag je die dan nog modern noemen?
]

Nou ja, de drie waren onder de indruk.
Kunnen jullie nu aangeven wat je hierin wel of juist niet hoort, wat je bij Bach, of een andere beroemde componist, niet of juist wel hoort, vroeg Reinbert met zijn minst strenge gezicht.
Het is een beetje moeilijke vraag voor Maarten, Marleen en Paul. Ze komen er niet uit.

En nog een paar van die sessies, en ze zijn ongemerkt helemaal omgeturnd. Ze willen niet meer horen van barokspecialisten en Mozart sonates en Mahler symfonieën. Ze willen alleen nog maar praten over meelopende geluidsbanden van opstijgende vliegtuigen en kettingzagen … en vooral over Henri Brant en Kaija Saariaho en Gérard Grisey.

Zo had het kunnen gaan.
Helaas, zo is het niet gegaan. Reinbert heeft geen dwarsliggers bij hem thuis aan de keukentafel uitgenodigd. En dus is het getrompetter over Bach en Mozart en Wagner gebleven. En hun muziek wordt afgestoft, vernieuwd of versprankeld.
Veelvuldig. Door veel specialisten.
Denk daarbij aan barokspecialisten die ook de 19de eeuw nog eens dunnetjes over willen doen.

Wie nieuwere muziek wil horen moet de plaats kennen.
En de ure.

Van Egypte naar Bach

Een fresco met Sant'Antonio Abate in de aan hem opgedragen kerk in Padua

Een fresco met Sant’Antonio Abate in de aan hem opgedragen kerk in Padua

Er staat in Padua een kerkje, la chiesa di Sant’Antonio Abate, waar afgelopen zondagmiddag een orgelconcert werd gehouden. Het kerkje werd gebouwd in de dertiende eeuw en werd opgedragen aan Sant’Antonio Abate, de eerste kloosteroverste of abt die in Egypte rond de derde eeuw na Christus de eerste monniken om zich heen verzamelde. Hij wordt ook wel Sint Antonius van Egypte genoemd. Niet te verwarren met de bekende Sint Antonius van Padua die uit Portugal kwam en in 1231 in Padua overleed.

Achter het altaar in de apsis bevindt zich een fresco waarop Sant’Antonio Abate afgebeeld is en waarvan ik de foto hiernaast maakte.

 

Het orgel van dit kerkje werd in 2007 gebouwd naar de stijl van de orgelbouwer Arp Schnitger uit Hamburg. Het is in het bijzonder geschikt voor het uitvoeren van Buxtehude, zijn tijdgenoten en Bach staat er in de beschrijving.

Het programma van het orgelconcert bestond uitsluitend uit orgelwerken van Johann Sebastian Bach. Opvallend was het gebruik van het register voor fluit, waar een flink vibrato op gezet was. Dat was wel een erg storend geluid en geheel niet in overeenstemming met de nu gangbare opvattingen over het uitvoeren van barokmuziek. De organist, Ruggero Livieri, speelde, afgezien van deze vreemde keuze, erg goed. Hij speelde tot slot de bekende Toccata en Fuga in d mineur BWV 565 dat het orgel in zijn volle potentie liet horen. Het meest plezierige en interessante was de triosonate n. 3 in d mineur dat eindigde met een speels vivace. Bach schreef zes triosonates voor orgel. Maarten t’Hart schreef er in zijn boek ‘Johann Sebastian Bach’ het volgende over.

Voor wie al dat orgelgeweld met een plenum, uiteraard met mixturen erbij, te veel van het goede is, zijn er de zes

Orgel van de kerk van Sant'Antonio Abate

Orgel van de kerk van Sant’Antonio Abate

onvolprezen Triosonates BWV 525-300. Drie stemmetjes waarbij op het bovenklavier, het hoofdwerk en het pedaal van het orgel een verrukkelijk lichte, dansante wereld opgeroepen wordt. Ach, wat zijn dat toch onbegrijpelijk prachtige stukken. De mooiste is misschien de Vijfde Triosonate, met het openingsdeel waar Bach helemaal niet meer van ophouden weet, en met het beeldschone middendeel waarin hij zo verpletterend veel nootjes wist onder te brengen. Maar ook de Eerste Triosonate – wat een groot feest om daarnaar te luisteren (het was het eerste stuk dat ik bij mijn eerste orgelconcert te horen kreeg en ik was daarna zo aangedaan dat ik de rest nauwelijks in me heb opgenomen) of ze zelf te spelen en wat jammer dat die sonates zo beestachtig moeilijk zijn. Ik heb ze overigens vaak gespeeld met Hanneke. Die nam dan met haar dwarsfluit de bovenste stem voor haar rekening en mij viel het dan niet zwaar de beide onderstemmen te spelen. Had Bach alleen die Zes triosonates gecomponeerd, dan zou hij al veruit de grootste orgelcomponist zijn.

De bekendste is waarschijnlijk de eerste triosonate BWV 525 waarvan het eerste deel, het Allegro Moderato, hieronder beluisterd kan worden. In het eerste fragment speelt Ton Koopman op een orgel van Arp Schnitger in de Sint-Jacobikerk van Hamburg.

 

 

Zijn stijl is eerbiedig en wat langzamer dan de speelsere uitvoering van Peter Hurford die hieronder beluisterd kan worden. Van onderstaand fragment zijn de gegevens van het orgel niet beschikbaar. Het verschil in tempo en stijl heeft wellicht ook te maken met een lichter of zwaarder orgel of de registers die gebruikt worden.

 

 

Om weer terug te gaan naar Padua, daar spelen de fluitist Mario Folena en klavecinist Roberto Loreggian alle triosonates voor orgel van Bach op fluit en klavecimbel met oude instrumenten. Een aantal triosonates worden gespeeld op de flauto d’amore, een instrument dat door middel van een wisselbaar tussenstuk een kleine of een grote terts onder de gewone dwarsfluit in c kan spelen wat een zeer warme klank geeft. De kopie die hij gebruikt is die van een laat achttiende-eeuws instrument van Giovanni Panormo, gebouwd door Giovanni Tardino. De hele CD werd opgenomen in de prachtige abdij van Santa Maria in Carceri en is in zijn geheel hier op Spotify te beluisteren. Hieronder volgt opnieuw, ter vergelijking, het eerste deel van de eerste triosonate van Bach BWV 525.

 

 

Nu vroeg ik me af of er van de triosonates geen uitvoeringen bestaan voor fluit, viool en viola da gamba en/of cello en klavecimbel. Dat zou toch ook een prachtig resultaat kunnen opleveren. Leonardo bracht als voorbeeld van een mogelijk arrangement voor verschillende instrumenten het volgende deel van de vierde Triosonate mee, het andante, dat hier gespeeld wordt door The King’s consort, met als bezetting oboe d’amore, viola, theorbe, en kamerorgel.

 

 

 

 

zwei Porsche 959

Ik woonde een concert bij van de Berliner Philharmoniker, met Von Karajan op de bok. Zou bijwonen … want er ging iets gruwelijks mis. En ik zal daar toch flink voor neergeteld hebben … alhoewel, niet ondenkbaar dat er iets in de relationele sfeer is gefixed. Ik weet het niet meer.
Toen ik de zaal binnenkwam, in zo’n modern gebouw dat je met een World Trade Center onderkomen zou kunnen vergelijken, werd duidelijk dat moderne architectuur niet altijd doelmatige architectuur is. Kan ook zijn dat dit niets met architectuur te maken had, maar dat ik moet zeggen: de voorbereiding van orkestmanagers is niet altijd even puik.

Hoe dan ook, Von Karajan was de zaal binnen gekomen, onder luid applaus, had de beslotenheid van zijn privéplatform opgezocht, en had onmiddellijk gezien dat er een heleboel niet in orde was.
Wat was het geval: het orkest zat in een soort orkestbak onder een wel zeer laag plafond, terwijl het publiek in een ruimte zat waarvan het plafond meters hoog was. Hij liet een paar maten spelen om de toehoorders duidelijk te maken dat de verhoudingen niet helemaal vonkarajans waren, en toog vervolgens met meetapparatuur aan de slag om betere plaatsing van orkest – en publiek! – te vinden. Daartoe had hij aan zijn baton een lampje bevestigd dat met een draadje aan het meetapparaat verbonden was. Kennelijk had hij nog nooit van afstandsbediening gehoord, hij, de grote afstandsbedienaar bij uitnemendheid. En zo liep hij rond en zwaaide met zijn stokje, goed op het lampje en de kleur licht dat het uitstraalde lettend.
Von Karajan, de man die gezegd zou hebben, over hem zelf en over orkestleden: if you have to look at a thing to do it, it’s already too late. (Sorry, de berichtgeving is van de Engelse dirigent Seaman, dus of onze Herbert het werkelijk zo bedoeld heeft weet ik niet.)

Terwijl hij zo rond liep verwaardigde hij zich af en toe een toehoorder te benaderen. Zo ook toen hij in mijn buurt kwam.
Ah, Leonardo, …
Ik ben dan nooit te beroerd om iets terug te zeggen – wat natuurlijk niet de bedoeling was.
Genau, Von Karajan, …

Hij liep verder met wapperende haren. In die tijd was zijn kuif al kort en grijs, dus hij moet een pruik gedragen hebben. Als om het gemis van afstandsbediening te onderstrepen. Toen hij weer terug kwam richtte hij rechtstreeks het woord tot mij.
Leonardo, das kann ja doch nicht wahr sein, es gibt ja doch größere Säle.
Kennelijk was mijn opmerking hem bevallen. Ik stond hem netjes te woord.
Von Karajan, hör zu, diese Bildung ist groß, aber …
Daar heb je mij nou. Ik kan Duits lezen en schrijven. Mijn gesprekspartner aanhoren is geen probleem. Passief alles in orde … maar actief, ho maar. Als ik mijn dag niet heb wordt Gebäude zomaar Bildung … dat soort dingen.

Uiteindelijk werd er een oplossing gevonden. De pianiste, een mooie jonge vrouw, suggereerde een opstelling waar Von Karajan wel oren naar had. Ik herinner me dat ik tegen mijn collega zei: jaah, goede raad  is voor Von Karajan altijd raad van mooie vrouwen, en ook die wordt duur betaald.
Publiek en orkest verschoven wat, we konden de zon in elkaars water zien schijnen.  Helaas, de vleugel kon niet mee verhuizen, die bleef achter in die lage ruimte. Al snel waren Von Karajan en ik het er over eens dat het pianoconcert de mist in zou gaan, en dat het optreden gecanceld moest worden.

Het publiek werd opgevangen in de foyer en tevreden gesteld met een gratis consumptie. Daar ontdekte ik dat er ook familie van me bij het concert aanwezig was. Dat leek mij een goede aanleiding om wakker te worden. Dat Von Karajan in mijn dromen langs komt is tot daar aan toe. Maar mijn broers – dat gaat te ver.

 

Nu zou hier een mooi stukje muziek moeten volgen, dat recht zou doen aan de statuur van Von Karajan.
Maar ik ben niet zo van Von Karajan, the great divorcer – dat heeft helemaal niks met muziek te maken – en absoluut recordhouder discografie en verkoopcijfers daarvan (naar schatting) – en dat heeft àlles met muzikale statuur van doen.
Hij heeft barok concerten van achter het klavecimbel gedirigeerd. Ik heb ooit de Brandenburgse Concerten door hem en zijn “eigen” orkest in mijn platenverzameling gehad, maar niet lang daarna ook weer weggegeven. Ik kon er weinig barok in ontdekken.

Zijn bohemien life style sprak mij als anarchist wel aan, maar was gezien zijn ijzeren gedisciplineerdheid waarschijnlijk een facade. Zijn naar verluidt dictatoriale omgang met het orkest kon mij echter niet bekoren.
Naar verluidt.
Maar ik zou zeggen dat hij dat zelf bevestigd heeft met de uitspraak I have a very strong feeling for people when I have my eyes closed. I can be almost in them, in their spirit. (Opnieuw, volgens genoemde Engelse dirigent.)
De bariton Sherrill Milnes plaatste Von Karajan in het rijtje van old-time fear conductors.
Hij zou ook gezegd hebben “Frauen gehören nicht ins Sinfonieorchester, sondern an den Herd”. Ik plaats dat  maar tussen aanhalingstekens, want daar staat tegenover dat hij de carrière van Anne Sophie Mutter zeer bevorderd heeft.

Zoals bij vele groten die zijn gaan hemelen, volg ik hier de Frankfurter Allgemeine die over Von Karajan schreef: Viel zu lange schon wird der Musiker vom Mythos des Machtmenschen und Frauenhelden überschattet.

Hoe het zij, ik moest lang zoeken in mijn cd-verzameling om uiteindelijk, in een verzamel box, een uitvoering onder leiding van Von Karajan te vinden.


luister naar Von Karajan (?) en Maria Callas (de man die zingt is niet Von Karajan, dat is de tenor Giuseppe di Stefano)

Ik laat het graag aan de fijnproevers over om te bepalen wat hier beter hoorbaar is: dat het Maria Callas is die dit zingt, of dat het een typische Von Karajan uitvoering is.

terre lontane

netherland-websiteIn het Nederlands 

 

Ieri è deceduto Pino Daniele. Un grande cantautore. Una tristissima notizia. L’ho seguito troppo poco, ma mi ricordo bene la sua canzone ‘Terra mia’ che ho molto amato. L’ho sentita per la prima volta quando ero già da diversi anni lontana dalla mia terra, l’Olanda. Non potendo ancora capire le parole della canzone, l’ho interpretata semplicemente come una canzone di nostalgia per la propria terra. Per Pino era la sua Napoli, per me l’Olanda. La canzone è molto struggente.

 

 

Allora mi colpiva il modo arabo con cui canta le sue canzoni. Questa influenza è una caratteristica della musica del mediterraneo, ma allora non lo sapevo e mi rendevo conto di essere vicina a un culla di cultura molto diversa da quella oltre le alpi. (Come quando imparavo che pure il riso viene coltivato in Italia.) In casa ho un vinile di Pino Daniele con le sue canzoni più famose, quali ‘je so’ pazzo’, ‘napule è’, e naturalmente ‘terra mia’.

In seguito mi sono accorta che in effetti le canzoni napoletane antiche e meno antiche hanno la caratteristica della musica araba nel canto, con quel leggero cadenzare intorno alle note principali. Le canzoni antiche si possono ancora sentire ascoltando la Nuova Compagnia di Canto Popolare. Non veramente antica ma comunque bella dove si sente questo particolare stile è ‘tammuriata nera’.

 

 

Un’altra canzone di Pino Daniele che mi piace molto e che richiama pure questa melodia araba è ‘occhi grigi’ che parla di due anziani i cui figli sono cresciuti. Il testo originale si trova qui sotto alla fine di questo post.

 

 

Le piccole cadenze barocche e intervalli mediorientali tipici della canzone napoletana si sentono molto bene nella famosa canzone ‘Maruzella’ di Renato Carosone cantata da Sergio Bruni. Una canzone decisamente ‘vintage’, ma cantata incredibilimente bene.

 

 

Pino Daniele era popolare soprattutto negli anni ’70 e ’80. Molti giovani forse non lo conoscono. Ormai è un cantautore classico che rimane tra noi per sempre.

 

Occhi grigi

E mo sto buono
a parte ‘a pressione
nun piglio café
sto accorto pure a te
si’ sempe ‘a vita mia

‘E figli so’ gruosse
quaccheruno è ‘nzurato
ognuno ‘a via soja
‘o munno è ‘mmano a vuje
facitelo bbuono

‘E viecchie nun se sfottono
e po’ fanno ‘e muorte
‘o no’ statte cu’ mme
quanti ccose che he ‘a sapè

Cu’ l’uocchie grigge hanno visto ‘a cursea
a notte ‘int’o suonno se murmulea

Nun fa’ rummore
mo’ jesce ‘a ‘strazione
picciò famme sentì
vicchiaia ca nun va
tutte c’hanna passà

Jesce surore
pe’ fora ‘a stazione
‘o no’ statte cu’ mme
quanti ccose che he ‘a sapè

Cu’ l’uocchie grigge hanno visto ‘a cursea
‘e bombe ‘int’o suonno se murmulea

Io spenderei tutto il tempo per starti vicino
ma senza parlà
trent’anne ‘e fatica e nun puo’ cchiù aspettà
e ‘o càvero che fa ascì pazzo e nun se po’ suppurtà