Concert voor veel instrumenten van Antonio Vivaldi
In het concerto per molti strumenti e orchestra in do – maggiore (RV 558) di Vivaldi komen, zoals de naam aangeeft, veel solo-instrumenten voor.
Het bestaat uit drie korte delen: Allegro molto, Andante molto, Allegro
Hieronder wordt het concert uitgevoerd door Il giardino armonico onder leiding van Giovanni Antonini. (Zie ook een voorgaand blog over il giardino armonico). Zij spelen zoals altijd de muziek weer zeer ritmisch en precies met sterke dynamica (beluister youtube onderaan het bericht).
De uitvoerende instrumenten zijn: twee blokfluiten, twee teorbes (chitarrone), twee mandolines, twee chamuleaux, twee tromba marina of nonnenviolen, een cello en strijkorkest.
Er spelen drie paar oudere instrumenten die je niet vaak hoort. De chamuleau bijvoorbeeld is de voorloper van de klarinet. Zodra je ze hoort spelen heeft dat een vreemd effect want een dergelijk geluid verwacht je niet in die tijd. De tromba marina of nonnenviool is een langwerpig snaarinstrument met een enkele snaar. Het heeft een klankkast die lijkt op die van een harp en werd in relatief grotere aantallen teruggevonden in kloosters. Soms wordt er geschreven dat het als een bas bespeeld wordt, anderen spelen er daarentegen flageoletten op. Het instrument kan hier beluisterd worden. Het klinkt inderdaad als een trompet; er wordt wel beweerd dat nonnen geen trompet mochten spelen en dat dit hun alternatief was. Zou dit waar zijn?
Een indrukwekkend instrument om te zien is de teorbe of chitarrone (grote gitaar). Deze wordt hier prachtig bespeeld door Jonas Nordberg in een suite in a – mineur, Prélude et Allemande van, Robert de Visée. Zeer de moeite waard om naar te kijken èn te luisteren. Het instrument is goed te zien en te horen en het kerkje is bijzonder.
In het concerto per molti strumenti zijn de verschillende instrumenten niet altijd even goed te onderscheiden. Vaak creëren ze samen een speciaal timbre of klankkleur.
Hieronder dan het concerto per molti strumenti di Vivaldi
onrustversluierende vrolijkheid
Vanmorgen komt mijn Italiaanse buurvrouw, die violiste is bij la Filarmonica di Perugia mijn huis binnen stormen, zelfs zonder de bij Italianen volkomen overbodige maar zeer gebruikelijke vraag – teken van beschaving – permesso.
Leonardo, valt ze met de deur in huis. Zeer verontwaardigd vertelt ze van nieuwe bezuinigingen. Op z’n Italiaans, ieder argument drie keer herhalen en veel gebaren. En als ze dan ook nog verontwaardigd zijn word je meegesleurd in hun emoties en is elke logica zoek. Wat ik er uit op kon maken was dit.
Voortaan worden in orkesten slechts nog violisten uitgenodigd via een duobaan. Die violisten worden dan geacht samen één viool te bespelen waardoor op twee manieren de loonkosten bezuinigd worden. Minder uur per violist en de violisten stellen lagere eisen want hoeven maar één instrument aan te schaffen.
Ik kon mijn oren niet geloven.
Maar het werd nog erger. Haar man is fluitist in dat orkest, dus ze had voorgesteld om samen met hem een duobaan te nemen.
Dat mocht niet. Ze moesten maar wat aan hun samenlevingsvorm doen, zodat haar man met een fluitiste samen kon en zij moest maar een leuke violist zoeken, dan kon ze een duocontract krijgen.
In tranen.
Ik kalmeerde haar met de belofte dat ik zou kijken wat ik kon doen. De volgende dag reisde ik al vroeg af naar Milano en meldde mij bij de burelen van de Scala.
Vittorio Sgarbi deed mij zelf open.
Ik weet niet of U Sgarbi kent, maar dat is een uiterst charmante, beminnelijke man, die veel met kunst heeft en daar ook wat in de melk mag brokkelen. Maar de Italiaan in de straat noemt hem een fannullone, wat je zou kunnen vertalen met nietsnut, maar iets meer respect heeft, want Italianen hebben wel sympathie voor iemand die met niks doen toch geld binnen sleept. Niksdoener dus.
Ik vertel wat ik kom doen, in mijn beste Italiaans, wat niet genoeg is voor zo’n eloquente man als Sgarbi, maar zoals gezegd, de man is zeer beminnelijk dus luistert geduldig naar de reden van mijn komst. Als ik er dan aan toe kom om te pleiten voor mijn buurvrouw onderbreekt hij me.
Beh … è giusto.
Als een Italiaan van iets zegt giusto is dat meer dan correct, of heel goed. Dan weet je dat er sprake is van grote rechtvaardigheid.
Dus ik begin ook met beh … om daar iets anders giusto tegenover te stellen. Maar ik kom niet ver.
Luister, zegt hij. Dit is nog maar het begin. We hebben inmiddels een aantal moderne componisten – Luigi Nono per esempio – gevraagd stukken te schrijven waarin dan de ene violist, dan de andere een stukje speelt. Kunnen ze ook met één viool toe, dus dat betekent vier violisten die met één viool een duobaan kunnen vormen, en dan gaan de loonkosten nog meer omlaag. Ik heb het plan voorgelegd aan minister Klompé, en die is bereid die componisten dit jaar subsidie te geven, als ik volgend jaar de bezuinigingen realiseer.
Eccola, gaat allemaal in orde komen Leonardo, zegt ie met zijn meest charmante glimlach en legt zijn hand op mijn schouder. Zo bonjourt ie mij de deur weer uit.
Zo kon ik natuurlijk niet bij buurvrouw terugkomen, met lege handen … hoogste tijd om wakker te worden.
Maar ik werd niet wakker in mijn bedje, nee ik stond op de trap naar mijn vleugel te kijken. Vermoedelijk ben ik in mijn droom uit bed gestapt, ik die nog nooit geslaapwandeld heb, zo bezorgd moet ik zijn geweest of mijn instrument er nog wel stond.
Eigenlijk best wel een vrolijke droom … maar er blijft iets knagen.
nou ja, luister maar naar Radu Lupu en Murray Perahia
opname uit de tijd dat iedere concertzaal zijn eigen vleugel nog had
en Lupu en Perahia zich thuis nog een privé vleugel konden permitteren
Is het eigenlijk wel netjes om daar nu naar te luisteren. Zouden de componisten dit soort muziek geschreven hebben voor arme mensen die niet allemaal een eigen piano konden betalen?
En ineens slaat de schrik me om het hart. Als in een visioen zie ik de volgende bezuinigsronde voor me.
Zoiets als bij de ziekenhuizen.
In De Doelen in Rotterdam alleen nog pianoconcerten, en het Amsterdamse Concertgebouw uitsluitend de symfonieën. Dat zal op z’n minst een paar vleugels uitsparen.
uno strumento molto particolare
Conoscete Mario Tobino?
Non è un musicista. Più meno un compositore.
E uno scrittore.
Sa come raccontare una storia.
Ha scritto un romanzo: PER LE ANTICHE SCALE
Racconta delle cose che succedono dentro la cerchia delle mura, un vecchio castello trasformato in un istituto psichiatrico.
Sono storie su “i condomini” di un manicomio.
Parla il dottor Anselmo.
Uno di queste storie racconta di uno strumento molto particolare.
Una storia che ho voglia di raccontare.
lo strumento dalla voce umana
Un dopopranzo scendeva Anselmo le antiche scale quando da un lungo corridoio – che aveva sul fianco una fuga di porte – gli arrivò un suono umano, una musica, non di violino, né di pianoforte o chitarra, ma di uno strumento della musica moderna, del jazz, gli arrivò l’umana voce del sassofono, quello speciale clarinetto argentato a forma di molle snodo di serpente.
Si avvicinò cautamente a dove proveniva quel suono.
Seduto sull’unica sedia di una stanzetta, le pareti nude, un malato stava soffiando sullo strumento.
Aveva la barba, il volto magro, scarniti negli zigomi. Chissà perché si ricordò Anselmo quel personaggio di Stendhal, il poeta Ferrante Palla che fugge per gli intricati boschi.
Quell’uomo sparuto continuava a trarre suoni dallo strumento. Era come invitasse a un tu per tu, sciogliesse ogni sua confidenza, si confessasse, come dicesse: “Questa voce tesa, questo lungo acuto, è per far intendere l’ira che ebbi un giorno mentre ero innamorato di una mia ragazza bionda. Ed ora, con questa lenta modulazione, muovendo in piccolo onda il sassofono, mi chiedo se ero corrisposto. Adesso sto mimando la civetteria femminile, quanto affascinante.”
Aveva il Meschi, quel malato che soffiava nell’argentato sassofono, dei movimenti con la testa e il tronco che richiamavano i delfini quando si alzano bambinescamente dalle onde oppure veniva in mente un dolce poeta ebbro.
La barba era riccioluta con dei riflessi di rame. Le membra dovevano essere armoniosi, agili.
Quello però che davvero affascinava il dottore in ascolto, lo psichiatra Anselmo, era la lucidità della musica, un vero discorso, un eloquio proveniente dal senno e che per i più toccava il cuore; una musica che arrivava a spiegare le sfumature, il passaggio di sottili sentimenti, una bandiera di seta al sole, un damasco esposto al tramonto.
“Che stia spiegando il suo segreto? La storia della sua anima?” si domandò Anselmo. “Che ora stia aggiungendo, con piangente eloquenza: Perché, perché non mi capite?”
Non ho un esempio del sassofono nella mia collezione di musica.
Ma, un post senza musica non è un post …
… sapete, che possiamo fare?
Ho pensato al violoncello.
Qui c’è un pezzo a solo del violoncello.
Ascoltate una volta, solo una volta.
Non memorizzare.
Lasciatevi ispirare per sentire quel suono, che proviene da quella stanzetta nel manicomio, quella voce umana che non è umana … ma che è, più che altre voci, molto umana.
senti quella musica per violoncello solo
Perché, perché non mi capite?.
Van Egypte naar Bach
Er staat in Padua een kerkje, la chiesa di Sant’Antonio Abate, waar afgelopen zondagmiddag een orgelconcert werd gehouden. Het kerkje werd gebouwd in de dertiende eeuw en werd opgedragen aan Sant’Antonio Abate, de eerste kloosteroverste of abt die in Egypte rond de derde eeuw na Christus de eerste monniken om zich heen verzamelde. Hij wordt ook wel Sint Antonius van Egypte genoemd. Niet te verwarren met de bekende Sint Antonius van Padua die uit Portugal kwam en in 1231 in Padua overleed.
Achter het altaar in de apsis bevindt zich een fresco waarop Sant’Antonio Abate afgebeeld is en waarvan ik de foto hiernaast maakte.
Het orgel van dit kerkje werd in 2007 gebouwd naar de stijl van de orgelbouwer Arp Schnitger uit Hamburg. Het is in het bijzonder geschikt voor het uitvoeren van Buxtehude, zijn tijdgenoten en Bach staat er in de beschrijving.
Het programma van het orgelconcert bestond uitsluitend uit orgelwerken van Johann Sebastian Bach. Opvallend was het gebruik van het register voor fluit, waar een flink vibrato op gezet was. Dat was wel een erg storend geluid en geheel niet in overeenstemming met de nu gangbare opvattingen over het uitvoeren van barokmuziek. De organist, Ruggero Livieri, speelde, afgezien van deze vreemde keuze, erg goed. Hij speelde tot slot de bekende Toccata en Fuga in d mineur BWV 565 dat het orgel in zijn volle potentie liet horen. Het meest plezierige en interessante was de triosonate n. 3 in d mineur dat eindigde met een speels vivace. Bach schreef zes triosonates voor orgel. Maarten t’Hart schreef er in zijn boek ‘Johann Sebastian Bach’ het volgende over.
Voor wie al dat orgelgeweld met een plenum, uiteraard met mixturen erbij, te veel van het goede is, zijn er de zes
onvolprezen Triosonates BWV 525-300. Drie stemmetjes waarbij op het bovenklavier, het hoofdwerk en het pedaal van het orgel een verrukkelijk lichte, dansante wereld opgeroepen wordt. Ach, wat zijn dat toch onbegrijpelijk prachtige stukken. De mooiste is misschien de Vijfde Triosonate, met het openingsdeel waar Bach helemaal niet meer van ophouden weet, en met het beeldschone middendeel waarin hij zo verpletterend veel nootjes wist onder te brengen. Maar ook de Eerste Triosonate – wat een groot feest om daarnaar te luisteren (het was het eerste stuk dat ik bij mijn eerste orgelconcert te horen kreeg en ik was daarna zo aangedaan dat ik de rest nauwelijks in me heb opgenomen) of ze zelf te spelen en wat jammer dat die sonates zo beestachtig moeilijk zijn. Ik heb ze overigens vaak gespeeld met Hanneke. Die nam dan met haar dwarsfluit de bovenste stem voor haar rekening en mij viel het dan niet zwaar de beide onderstemmen te spelen. Had Bach alleen die Zes triosonates gecomponeerd, dan zou hij al veruit de grootste orgelcomponist zijn.
De bekendste is waarschijnlijk de eerste triosonate BWV 525 waarvan het eerste deel, het Allegro Moderato, hieronder beluisterd kan worden. In het eerste fragment speelt Ton Koopman op een orgel van Arp Schnitger in de Sint-Jacobikerk van Hamburg.
Zijn stijl is eerbiedig en wat langzamer dan de speelsere uitvoering van Peter Hurford die hieronder beluisterd kan worden. Van onderstaand fragment zijn de gegevens van het orgel niet beschikbaar. Het verschil in tempo en stijl heeft wellicht ook te maken met een lichter of zwaarder orgel of de registers die gebruikt worden.
Om weer terug te gaan naar Padua, daar spelen de fluitist Mario Folena en klavecinist Roberto Loreggian alle triosonates voor orgel van Bach op fluit en klavecimbel met oude instrumenten. Een aantal triosonates worden gespeeld op de flauto d’amore, een instrument dat door middel van een wisselbaar tussenstuk een kleine of een grote terts onder de gewone dwarsfluit in c kan spelen wat een zeer warme klank geeft. De kopie die hij gebruikt is die van een laat achttiende-eeuws instrument van Giovanni Panormo, gebouwd door Giovanni Tardino. De hele CD werd opgenomen in de prachtige abdij van Santa Maria in Carceri en is in zijn geheel hier op Spotify te beluisteren. Hieronder volgt opnieuw, ter vergelijking, het eerste deel van de eerste triosonate van Bach BWV 525.
Nu vroeg ik me af of er van de triosonates geen uitvoeringen bestaan voor fluit, viool en viola da gamba en/of cello en klavecimbel. Dat zou toch ook een prachtig resultaat kunnen opleveren. Leonardo bracht als voorbeeld van een mogelijk arrangement voor verschillende instrumenten het volgende deel van de vierde Triosonate mee, het andante, dat hier gespeeld wordt door The King’s consort, met als bezetting oboe d’amore, viola, theorbe, en kamerorgel.
zwei Porsche 959
Ik woonde een concert bij van de Berliner Philharmoniker, met Von Karajan op de bok. Zou bijwonen … want er ging iets gruwelijks mis. En ik zal daar toch flink voor neergeteld hebben … alhoewel, niet ondenkbaar dat er iets in de relationele sfeer is gefixed. Ik weet het niet meer.
Toen ik de zaal binnenkwam, in zo’n modern gebouw dat je met een World Trade Center onderkomen zou kunnen vergelijken, werd duidelijk dat moderne architectuur niet altijd doelmatige architectuur is. Kan ook zijn dat dit niets met architectuur te maken had, maar dat ik moet zeggen: de voorbereiding van orkestmanagers is niet altijd even puik.
Hoe dan ook, Von Karajan was de zaal binnen gekomen, onder luid applaus, had de beslotenheid van zijn privéplatform opgezocht, en had onmiddellijk gezien dat er een heleboel niet in orde was.
Wat was het geval: het orkest zat in een soort orkestbak onder een wel zeer laag plafond, terwijl het publiek in een ruimte zat waarvan het plafond meters hoog was. Hij liet een paar maten spelen om de toehoorders duidelijk te maken dat de verhoudingen niet helemaal vonkarajans waren, en toog vervolgens met meetapparatuur aan de slag om betere plaatsing van orkest – en publiek! – te vinden. Daartoe had hij aan zijn baton een lampje bevestigd dat met een draadje aan het meetapparaat verbonden was. Kennelijk had hij nog nooit van afstandsbediening gehoord, hij, de grote afstandsbedienaar bij uitnemendheid. En zo liep hij rond en zwaaide met zijn stokje, goed op het lampje en de kleur licht dat het uitstraalde lettend.
Von Karajan, de man die gezegd zou hebben, over hem zelf en over orkestleden: if you have to look at a thing to do it, it’s already too late. (Sorry, de berichtgeving is van de Engelse dirigent Seaman, dus of onze Herbert het werkelijk zo bedoeld heeft weet ik niet.)
Terwijl hij zo rond liep verwaardigde hij zich af en toe een toehoorder te benaderen. Zo ook toen hij in mijn buurt kwam.
Ah, Leonardo, …
Ik ben dan nooit te beroerd om iets terug te zeggen – wat natuurlijk niet de bedoeling was.
Genau, Von Karajan, …
Hij liep verder met wapperende haren. In die tijd was zijn kuif al kort en grijs, dus hij moet een pruik gedragen hebben. Als om het gemis van afstandsbediening te onderstrepen. Toen hij weer terug kwam richtte hij rechtstreeks het woord tot mij.
Leonardo, das kann ja doch nicht wahr sein, es gibt ja doch größere Säle.
Kennelijk was mijn opmerking hem bevallen. Ik stond hem netjes te woord.
Von Karajan, hör zu, diese Bildung ist groß, aber …
Daar heb je mij nou. Ik kan Duits lezen en schrijven. Mijn gesprekspartner aanhoren is geen probleem. Passief alles in orde … maar actief, ho maar. Als ik mijn dag niet heb wordt Gebäude zomaar Bildung … dat soort dingen.
Uiteindelijk werd er een oplossing gevonden. De pianiste, een mooie jonge vrouw, suggereerde een opstelling waar Von Karajan wel oren naar had. Ik herinner me dat ik tegen mijn collega zei: jaah, goede raad is voor Von Karajan altijd raad van mooie vrouwen, en ook die wordt duur betaald.
Publiek en orkest verschoven wat, we konden de zon in elkaars water zien schijnen. Helaas, de vleugel kon niet mee verhuizen, die bleef achter in die lage ruimte. Al snel waren Von Karajan en ik het er over eens dat het pianoconcert de mist in zou gaan, en dat het optreden gecanceld moest worden.
Het publiek werd opgevangen in de foyer en tevreden gesteld met een gratis consumptie. Daar ontdekte ik dat er ook familie van me bij het concert aanwezig was. Dat leek mij een goede aanleiding om wakker te worden. Dat Von Karajan in mijn dromen langs komt is tot daar aan toe. Maar mijn broers – dat gaat te ver.
Nu zou hier een mooi stukje muziek moeten volgen, dat recht zou doen aan de statuur van Von Karajan.
Maar ik ben niet zo van Von Karajan, the great divorcer – dat heeft helemaal niks met muziek te maken – en absoluut recordhouder discografie en verkoopcijfers daarvan (naar schatting) – en dat heeft àlles met muzikale statuur van doen.
Hij heeft barok concerten van achter het klavecimbel gedirigeerd. Ik heb ooit de Brandenburgse Concerten door hem en zijn “eigen” orkest in mijn platenverzameling gehad, maar niet lang daarna ook weer weggegeven. Ik kon er weinig barok in ontdekken.
Zijn bohemien life style sprak mij als anarchist wel aan, maar was gezien zijn ijzeren gedisciplineerdheid waarschijnlijk een facade. Zijn naar verluidt dictatoriale omgang met het orkest kon mij echter niet bekoren.
Naar verluidt.
Maar ik zou zeggen dat hij dat zelf bevestigd heeft met de uitspraak I have a very strong feeling for people when I have my eyes closed. I can be almost in them, in their spirit. (Opnieuw, volgens genoemde Engelse dirigent.)
De bariton Sherrill Milnes plaatste Von Karajan in het rijtje van old-time fear conductors.
Hij zou ook gezegd hebben “Frauen gehören nicht ins Sinfonieorchester, sondern an den Herd”. Ik plaats dat maar tussen aanhalingstekens, want daar staat tegenover dat hij de carrière van Anne Sophie Mutter zeer bevorderd heeft.
Zoals bij vele groten die zijn gaan hemelen, volg ik hier de Frankfurter Allgemeine die over Von Karajan schreef: Viel zu lange schon wird der Musiker vom Mythos des Machtmenschen und Frauenhelden überschattet.
Hoe het zij, ik moest lang zoeken in mijn cd-verzameling om uiteindelijk, in een verzamel box, een uitvoering onder leiding van Von Karajan te vinden.
luister naar Von Karajan (?) en Maria Callas (de man die zingt is niet Von Karajan, dat is de tenor Giuseppe di Stefano)
Ik laat het graag aan de fijnproevers over om te bepalen wat hier beter hoorbaar is: dat het Maria Callas is die dit zingt, of dat het een typische Von Karajan uitvoering is.
terre lontane
In het Nederlands
Ieri è deceduto Pino Daniele. Un grande cantautore. Una tristissima notizia. L’ho seguito troppo poco, ma mi ricordo bene la sua canzone ‘Terra mia’ che ho molto amato. L’ho sentita per la prima volta quando ero già da diversi anni lontana dalla mia terra, l’Olanda. Non potendo ancora capire le parole della canzone, l’ho interpretata semplicemente come una canzone di nostalgia per la propria terra. Per Pino era la sua Napoli, per me l’Olanda. La canzone è molto struggente.
Allora mi colpiva il modo arabo con cui canta le sue canzoni. Questa influenza è una caratteristica della musica del mediterraneo, ma allora non lo sapevo e mi rendevo conto di essere vicina a un culla di cultura molto diversa da quella oltre le alpi. (Come quando imparavo che pure il riso viene coltivato in Italia.) In casa ho un vinile di Pino Daniele con le sue canzoni più famose, quali ‘je so’ pazzo’, ‘napule è’, e naturalmente ‘terra mia’.
In seguito mi sono accorta che in effetti le canzoni napoletane antiche e meno antiche hanno la caratteristica della musica araba nel canto, con quel leggero cadenzare intorno alle note principali. Le canzoni antiche si possono ancora sentire ascoltando la Nuova Compagnia di Canto Popolare. Non veramente antica ma comunque bella dove si sente questo particolare stile è ‘tammuriata nera’.
Un’altra canzone di Pino Daniele che mi piace molto e che richiama pure questa melodia araba è ‘occhi grigi’ che parla di due anziani i cui figli sono cresciuti. Il testo originale si trova qui sotto alla fine di questo post.
Le piccole cadenze barocche e intervalli mediorientali tipici della canzone napoletana si sentono molto bene nella famosa canzone ‘Maruzella’ di Renato Carosone cantata da Sergio Bruni. Una canzone decisamente ‘vintage’, ma cantata incredibilimente bene.
Pino Daniele era popolare soprattutto negli anni ’70 e ’80. Molti giovani forse non lo conoscono. Ormai è un cantautore classico che rimane tra noi per sempre.
Occhi grigi
E mo sto buono
a parte ‘a pressione
nun piglio café
sto accorto pure a te
si’ sempe ‘a vita mia
‘E figli so’ gruosse
quaccheruno è ‘nzurato
ognuno ‘a via soja
‘o munno è ‘mmano a vuje
facitelo bbuono
‘E viecchie nun se sfottono
e po’ fanno ‘e muorte
‘o no’ statte cu’ mme
quanti ccose che he ‘a sapè
Cu’ l’uocchie grigge hanno visto ‘a cursea
a notte ‘int’o suonno se murmulea
Nun fa’ rummore
mo’ jesce ‘a ‘strazione
picciò famme sentì
vicchiaia ca nun va
tutte c’hanna passà
Jesce surore
pe’ fora ‘a stazione
‘o no’ statte cu’ mme
quanti ccose che he ‘a sapè
Cu’ l’uocchie grigge hanno visto ‘a cursea
‘e bombe ‘int’o suonno se murmulea
Io spenderei tutto il tempo per starti vicino
ma senza parlà
trent’anne ‘e fatica e nun puo’ cchiù aspettà
e ‘o càvero che fa ascì pazzo e nun se po’ suppurtà
engelkens door het luchtruim zwevend
Ik moet het als heel klein ukkie, nog haast een baby, gehoord hebben. Een lied dat verhaalde van engelen, zwevend door het luchtzwerk, die zongen dat er een kindje geboren was. Terwijl ik in mijn wieg lag. Mijn oudste broer zal op het orgel gespeeld hebben. Mijn ouders en broers en zusjes zullen het gezongen hebben.
Gloria in excelsis Deo.
Muziek en kosmos.
Harmonie der sferen.
Het is een onderwerp dat in de vroege tijden vaak terugkomt, niet alleen wanneer de muziek religieus of filosofisch benaderd wordt: de muziek op aarde is een nabootsing van de muziek van de planeten, het geluid dat door de planeten veroorzaakt wordt – de tonen worden ook vernoemd naar de planeten.
Zeven zijn dat er dan, inclusief maan en zon.
Kan daarin de basis gelegen zijn van ons zeventoons systeem?
Onze eigen Joan Albert Ban (16de eeuw) zag in muziek een zielroerende kracht … wat een ziel veronderstelt, iets dat zich buiten het lichaam aan onze waarneming onttrekt. Vermoedelijk leunde hij daarbij op Plato die de Wereldziel, wel of niet aan waarneming onttrokken, in harmonische intervallen verdeelde.
Maar, hoe ouder ik ook werd, muziek uit de hemel heb ik nooit gehoord. Jawel, er zal door de zieltjes in het hiernamaals druk gehallelujaad worden. Maar, hoe vaak ik inmiddels ook Kerst heb gevierd, ik heb nog nooit een engeltje zien vliegen, laat staan zingen.
Je kunt aan de big bang denken. Zoiets als de gongman van the Rank Organisation. De man die onze aandacht vraagt, aan het begin van onze eigen film, het verhaal van de opkomst van de mensheid.
Maar ik geloof niet zo in de big bang. Als fenomeen acht ik het mogelijk … maar als oerzaak?
Ik zie het uitdijen van het heelal als een gevolg op een inkrimpen, als een gevolg op een uitdijen, als een gevolg … Denk aan een trekharmonica, waarop dit liedje wordt gespeeld.
We bevinden ons nu, afhankelijk van de techniek van de kosmische bespeler, in het tijdperk van de òòòòòòòòò van klok, of de uuuuuuuiiiiiii van Arnemuiden, als een minuscuul bewonertje van een minuscuul elementje van een minuscuul stofje, ergens aan de periferie van de blaasbalg van deze enorme accordeon, die voor ons een universum is.
Het uitdijen en ineenschrompelen van ons universum, begeleid door volksliedjes … ook wel een idee.
Nikomachos heeft de notie van klinkende planeten voor ons bewaard in een geschrift. Anderen hebben het overgeleverd, er op voortgeborduurd, of er eigen inzichten aan toegevoegd, zoals de betekenis van de dierenriem voor ons toonsysteem.
Er zullen er niet veel meer zijn, denk ik, die nog geloven dat wij de muziek uit de hemel hebben gekregen. Maar toch, waar komt de muziek dan vandaan?
Twijfel knaagt. Wat was de smid geweest zonder Prometheus. Aan wie zal de grote toonsmid Bach, namens alle toonsmeden, schatplichtig zijn.
Waarom hebben wij een zeventoons-systeem? (Er zijn andere systemen. En waarom zegt een artikel in Wiki: een pentatonische toonladder bestaat uit vijf tonen […] waarbij twee tonen binnen het octaaf zijn verzwegen.) [accent LdG]
Waarom heeft een octaaf op een klavier acht witte en vijf zwarte toetsen. (Er zijn andere voorstellen gedaan – en gerealiseerd!)
Waarom zijn er nog dissonanten (als er al even zo vele dissonanten zijn afgeschaft) en oorlog voeren zo verheerlijkt wordt en geheroïseerd is dat je historisch gesproken eigenlijk niet echt meer van dissonantie als bewustmaker mag spreken?
Nu Leonardo gepensioneerd is, heeft ie tijd zat om terug te keren naar zijn geboortedorp … waar hij nog geen Leonardo heette, laat staan Leonardino, maar waar hij als klein jongetje wel achter de muziek aan liep, zonder weet van toonsystemen of pythagoreïsche komma, of van de wolfskwint – of het moest zijn omdat die kwistig en lustig rondgestrooid werden door langstrekkende petite bandes … tijd zat dus om uit te zoeken waar de muziek vandaan komt.
En over de lange weg, die vanuit het niets naar het dorp komt, en vanuit het dorp naar een volgend niets gaat, komt de fanfare aangemarcheerd.
En daar gaat de kleine Leonardino …
…. met de muziek mee.
De blazers uithoren over waar ze vandaan komen, en waar ze heen gaan – volgens mij is dat dé manier om iets uit te vinden over de oorsprong van de muziek, en over waar het heen zal gaan.